vrijdag 15 september 2017

Het huisje aan de Judaslaan




Met zeven sloten op de voordeur was het jaren dertig huisje, aan de Judaslaan, veranderd in een ware vesting.
Op het tuinhekje hing een bordje VERBODEN TOEGANG. Prikkeldraad versperde de verdere doorgang tot het erf.
De voortuin was één grote wildernis van doornen en distels en de ramen waren bedekt met vergeelde kranten om pottenkijkers zoveel mogelijk op afstand te houden.
Naast de voordeur stond een honkbalknuppel; er liepen tegenwoordig immers meer dan genoeg gestoorden rond.
In de kelder stond een rantsoen aan ingeblikt voedsel en andere benodigdheden, zoals: havermout, flessen water, kaarsen, dekens, batterijen, touw, gaspotten, een zaklamp, lucifers en aspirines om iedere situatie de baas te kunnen zijn. Een gewaarschuwd mens telde voor twee!
De laatste keer dat Egbert de straat op was geweest, was alweer drie jaar geleden. Het stond nog altijd op zijn netvlies gebrand. Het had hem zijn horloge en zijn portemonnee gekost.
Voor hem was de maat vol. Hij liet niet langer met zich sollen. Deze hedendaagse wereld deugde niet. Nou ja, de wereld op zich wel, maar de mensen die er op woonden niet.
Op tv kon je het met eigen ogen zien. Het ging van kwaad tot erger. Hoe krankzinnig moest je zijn om met een auto vol explosieven…. of met een hakbijl… Om van alle andere narigheid maar te zwijgen.

Hij volgde alle journaals en nieuwsrubrieken op tv, luisterde de hele dag naar de nieuwsradio en las alle kranten. Nee, ze hoefden hem niets wijs te maken. 
Het geluid van loeiende sirenes ging dag en nacht door. Een bewijs, dat hij het wel degelijk bij het rechte eind had.
Op een plattegrond aan de muur markeerde hij alle plekken binnen een straal van vijf kilometer rond zijn huis waar zich ‘incidenten’ hadden voorgedaan. De inktvlek loog er niet om.

Achter de rode deur, met de zwarte doodskop erop, lag een gasmasker en een jachtgeweer, met genoeg munitie om een derde wereldoorlog te ontketenen.  Nooit iets aan het toeval overlaten. Hij hoorde het zijn vader nog zeggen.
Van nature was Egbert helemaal geen haatdragend type. Integendeel, hij had zich altijd ingezet voor een betere wereld. Maar het was anders gelopen. In plaats dat hij de wereld had veranderd, had de wereld hem veranderd.

Menigmaal had hij de bijbel doorgespit, op zoek naar… ja naar wat eigenlijk? Misschien wel een of andere geheime code, die hem antwoord kon geven op al zijn vragen. Want vragen… die had Egbert zeker.
Honderden brieven had hij naar overheidsinstanties gestuurd, waarin hij zijn bezorgdheid had geuit over het wel en wee in de samenleving. Ze waren allemaal onbeantwoord gebleven. Tot grote ergernis, frustratie maar vooral ook woede.
En hoe meer hij er over nadacht, des te duidelijker het werd. Ze lieten hem aan zijn lot over; hij werd niet serieus genomen; ze speelden een spelletje met hem. Kat en muis, waarbij hij het kleine bange muisje was, waar iedereen om moest lachen.
Uitgeschakeld!

Het was tijd voor revanche! Hij moest in actie komen! Er moesten knopen worden doorgehakt! Het was nu of nooit! Het was hij, tegen de rest van de wereld!

Toen zijn vrouw een half jaar geleden een herseninfarct had gehad, was hij het overzicht volledig kwijtgeraakt. Hij werd constant heen en weer geslingerd tussen feit en fictie.
Hij kon er niet meer tegen. Zelfs ’s nachts achtervolgde het hem in zijn dromen. In Godsnaam, hij wou dat het stopte.  

Ze leefde nog, maar daar was alles dan ook mee gezegd. Het grootste deel van de dag lag ze in bed en sliep ze. Af en toe ving ze flarden op van wat Egbert allemaal aan het doen was. Hoe hij zich opwond, schreeuwde en stampvoetend door het huis banjerde, dingen kapot smeet. Maar ook hoe hij huilde en zich geen raad wist met zijn gevoelens. Steeds vaker hoorde ze hem angstvallig om hulp roepen. En hoe graag ze het ook wou. Ze was niet in staat om hem te helpen.

Hij deed zijn camouflage jas uit en kwam naast haar zitten in bed. Hij was doodop en klam van het zweet.
‘Hep - ju – van- daa - wee – oorlogje - gu- speeld?’ vroeg ze op een manier die net leek alsof haar baterijen bijna op waren.  
‘Maak – ju – nie - so - druk, lie- vurd. Gaa – maa - lekku – slaap – puh - Ikke – houu – von – jouu.’
Verdomme, waarom moest hij net nu gaan huilen. Net nu hij op het punt stond om zijn grote strijdplan ten uitvoer te gaan brengen. Om wereldgeschiedenis te gaan schrijven. Om de boeken in te gaan als een superheld die het opnam tegen elke vorm van onrecht. Net zoals Rambo, Superman en Robin Hood.

Hij slikte zijn tranen weg en zuchtte. Misschien had ze ergens wel gelijk, en maakte hij zich inderdaad wel ‘te’ druk.
Misschien verbeelde hij het zich wel allemaal en waren het niets anders dan waandenkbeelden in zijn hoofd. Misschien waren de beelden op tv wel allemaal nep. Was het meer een soort van propaganda, welke hem aan het hersenspoelen was.

Voor hetzelfde geld was er vrede ontstaan en zat hij hier moederziel alleen te wachten op dingen die nooit zouden gaan plaatsvinden. Misschien dreven ze wel de spot met hem. Hingen er in het huis allemaal verborgen camera’s, en was hij het sulletje van de klas waar heel het land iedere avond kostelijk van zat te smullen op tv. Of misschien was hij wel het proefkonijn van een of ander geheimzinnig project. Hij was altijd gek geweest op complottheorieën.

Morgen zou hij hoogstpersoonlijk polshoogte gaan nemen. Hij zou naar buiten gaan en met eigen ogen zien dat er niks aan de hand was. Dat iedereen vriendelijk was. Keurig en welopgevoed, zoals het hoorde. Dat alles rust en vrede uitademde en gewoon z’n gangetje ging. Niks incidenten. Geen sirenes. Het had allemaal in zijn hoofd gezeten.

Hoe meer hij er over nadacht, des te rustiger hij werd. Hoe had hij zich toch zo kunnen vergissen.    
Hij nam zijn slaappil in en vouwde zijn handen en prevelde een gebedje. Hij gaf zijn vrouw een welterusten kusje op haar wang. Ze rook lekker.
Morgen… hij kreeg er enorm veel zin in.

© taededraaftdoor 16 – 09-2017

Geen opmerkingen:

Een reactie posten